IJstijd

Wat zijn ijstijden?

Grote delen van onze aarde hebben in het verleden onder dikke lagen ijs gelegen. De ijstijden zijn periodiek aanwezig geweest met daar tussen hele warme periodes. Deze warme periodes heten interglacialen. Het interglaciaal van onze tijd is zo'n 17 000 jaar geleden begonnen. Waar ijstijden door worden veroorzaakt bestaat een vermoeden. Door variaties in de aardbaan en ook de afstand tussen de zon en de aarde, bereiken zonnestralen de aarde op een ander tijdstip.

Vroegere theorieën over de ijstijd

James Hutton presenteerde in 1795 de theorie dat grote delen van de aarde op bepaalde momenten in het verleden uit ijs bestond. Tevens was James Hutton de grondlegger van de wetenschappelijke geografie. Ignaz Venetz pakte deze theorie in 1821 weer op, maar kreeg tot 1836 geen aandacht. De Zwitserse Louise Agassiz raakte ervan overtuigd dat grote stukken graniet in Jura vanaf de Alpen meer dan 100 km vervoerd moesten zijn en dat het verband hield met de uitgewerkte theorieën van Ignaz. In 1837 werd door Louise Agassiz de term ijstijd geïntroduceerd en dit publiceerde hij in een boek. Door middel van steeds meer bewijzen dat deze theorieën klopten kreeg hij ook de overhand bij sceptici. Naast het bestaan van de ijstijd waren er ook verschillende theorieën over de duur ervan. De meeste geologen geloofde er in dat er 4 glaciale periode zijn geweest in 600 000 jaar met een duur van 50 000 tot 275 000 jaar. De interglaciale waarin we ons nu verkeren was volgens geologen 25 000 jaar geleden begonnen en gaat nog net zo lang door of misschien nog langer. De bewijzen van de ijstijden werd gevonden in ijskappen. Daar bevonden zich stenen en ander puin waarvan men zeker wist dat deze daar niet in een korte tijd waren gekomen. In ijstijden nemen de grote hoeveelheden ijs die ook constant in beweging is, veel stenen en ander puin mee en legt dit op een andere plek, soms honderden km verder, neer. 

Wat kunnen de oorzaken van ijstijden zijn?

Naar de oorzaken van ijstijden blijft het gissen. De belangrijkste theorie is de Milankovich theorie. Volgens deze theorie zorgen schommelingen in de stand van de aardas, en periodieke veranderingen in de baan van de aarde voor kleine verschillen in de hoeveelheid zonlicht op aarde. Maar dat is op zichzelf niet genoeg. De ligging van de continenten - vooral op het noordelijk halfrond, dichtbij de polen - is ook belangrijk. Dat kan zorgen voor grote besneeuwde oppervlakken die zonlicht terug kaatsen. Er zijn veel verschillende, ingewikkelde terugkoppelingen in het klimaatsysteem waar we nog weinig van weten!

Hoe verliep de laatste ijstijd?

De laatste ijstijd begon ca 117 000 jaar geleden en eindigde ca 17 000 jaar geleden. Het toenemen van de ijskappen is in de eerste 40 000 jaar gestaag en geleidelijk gegaan. Daarna vonden er volgens oceaansedimenten en ijsmonsters plotselinge veranderingen plaats. De Heinrich lagen lieten zien dat onze ijzige aarde een aantal hevige temperatuurschommelingen heeft ondergaan. Toen een deel van de ijskap smolt en er grote stukken ijs afbraken, namen de ijsstukken grote hoeveelheden puin mee. De temperatuur fluctueerde dus heel sterk en het klimaat was dus zeer wisselvallig te noemen. Haar grootste omvang bereikte de ijskappen ca 18 000 jaar geleden. De ijskappen hadden een dikte van soms wel 3 km. De totale hoeveelheid ijs wordt geschat op ca. 90 miljoen km3 en heeft nu een geschatte omvang van 30 miljoen km3. Het gemiddelde zeeniveau lag ook in vergelijking met nu 90 tot 120 m lager, omdat veel water opgeslagen zat in het ijs. Ca 15 000 jaar geleden vond er een omslag plaats in klimaat het klimaat dat we nu kennen en dateert van ca 10 000 jaar geleden.

Op dit moment leven we in een zogenaamd interglaciaal. Dat betekent dat we tussen twee ijstijden in leven. Gedurende de laatste ijstijd, tussen ongeveer 100.000 en 10.000 jaar geleden, leefden verschillende dieren als de wolharige mammoet, de steppewisent, het reuzenhert en de welbekende sabeltandtijger.

Waardoor konden er zoveel grote dieren leven?

Grassen, kruiden en wilgenstruiken vormden een rijke voedselbron voor de planteneters van de mammoetsteppe. Het was hierdoor een enorm draagkrachtig ecosysteem. Het ecosystemen ontstaat bij een klimaat met weinig neerslag. Alleen waren de winters op de mammoetsteppe natuurlijk veel kouder! Maar het beeld dat bij veel mensen opkomt van een besneeuwde vlakte klopt dus niet. Aan de hand van fossiele botten gevonden in Siberië en China hebben onderzoekers berekend hoeveel dieren er op één moment leefden. Per vierkante kilometer leefde er 1 mammoet, 5 steppewisenten, 7,5 paarden en 15 rendieren. Genoeg prooidieren dus voor roofdieren: 0,25 leeuwen en 1 wolf. Naast deze roofdieren waren er ook mensen op jacht naar wilde dieren.

Geen steppe zonder grote grazers

Grassen, de overheersende planten van de mammoetsteppe verdragen droogte en koude goed. Ze zijn bovendien bestand tegen vraat en betreding door grote grazers, zoals paarden en wolharige neushoorns. De bladeren groeien namelijk van onderaf aan na vraat en zijn taai. Door dit laatste beschadigen ze niet zo makkelijk wanneer er een groot dier overheen loopt. Er wordt gedacht dat de mammoetsteppe afhankelijk was van de aanwezigheid van grote grazers voor zijn voortbestaan. Zij zorgen er namelijk door hun betreding voor dat mossen en struiken niet kunnen groeien en dat grassen blijven overheersen.

Donken

Een donk is een rivierduin. Toen onze regio met ijs bedekt was vloeide rivierwater door een kale, ijskoude poolwoestijn. IJs en rivieren namen zand mee. De wind stoof het zand op tot duinen. Later zetten de Schelde klei af op het zand, maar niet over de hoge duinen. 

Oerstroomdal

Aan de zuidzijde van het landijs duwden gletsjers grond opzij.
Brede dalen vormden zich. Ook het smeltwater van de gletsjers verdiepte de dalen.

Nadat het landijs weg smolt bleef een breed dal over. Door zo'n oerstroomdal stomen nu kleinere rivieren. Dit noemen we De Vlaamse vallei.